Index                                                        

 

 

Bron:Artikel uit: Kleindier Magazine 1-2008   Tekst en foto’s : Wilco Versloot

Dwergfactor, bekend fenomeen maar onbekend terrein

Toen ik 2 jaar geleden weer begon met het fok­ken van kleurdwergen kreeg ik te maken met een fenomeen waar ik als 12 jarig jochie nog nooit van had gehoord, de dwergfactor. Wist ik toen veel dat deze factor ervoor zorgde dat mijn konijnen zo mooi klein en compact waren. Nu 12 jaar later weet ik wel beter en ben ik mij voor Kleindier Magazine gaan verdiepen in deze materie om de beginnende, maar hopelijk ook de ervaren fokker iets bij te brengen.

Tekst en foto’s : Wilco Versloot

Genetica

Alle mensen, planten en dieren zijn opgebouwd uit cellen. Tussen de dierlijke en plantaardige cel­len bestaan enkele verschillen. De dierlijke cellen bevatten in tegenstelling tot de meeste plantaardige cellen allemaal een celkern. In deze celkernen liggen de chromosomen, dit zijn twee naast elkaar liggende strengen van genen. Deze genen zijn de dragers van erfelijke eigenschappen, bij konijnen bepalen deze genen bijvoorbeeld de kleur, de soort vacht en de oogkleur van de dieren. De volgorde waarin de genen zich bevinden bepalen de erfelijke eigenschappen van het dier. Alle dieren beschik­ken over een verschillend aantal chromosomen, een konijn heeft er 44. De chromosomen in de lichaamscellen liggen in paren, hierdoor kan er beter gesproken worden over chromosomenparen. Het konijn heeft 22 chromosomenparen.

Wanneer twee ouderdieren met elkaar paren komen er verschillende chromosomen van beide ouders bij elkaar. De samenstelling van de verschillende chromosomen bepaalt onder andere het uiterlijk van de nakomelingen. De chromosomen van beide ouderdieren bevinden zich vóór de bevruchting in een geslachtscel (gameet). Geslachtscellen be­vatten in tegenstelling tot lichaamscellen van elk chromosoom slechts één exemplaar, in totaal bevat een geslachtscel 22 chromosomen. Wanneer de bevruchting plaats vindt, smelten twee geslachtscel­len samen waardoor het totaal aan chromosomen in een bevruchte eicel (zygoot) weer op een totaal van 44 chromosomen komt. Deze chromosomen rangschikken zich weer tot 22 chromosomenparen. Doordat het erfelijke materiaal in de chromosomen ligt, wordt er dus van beide ouderdieren erfelijk materiaal doorgegeven aan de nakomelingen.

Niet alle eigenschappen kunnen van beide ou­derdieren geërfd worden. Als voorbeeld kan het moederdier blauwe ogen hebben en het vaderdier bruine ogen. Welke kleur wordt dan doorgegeven aan de nakomelingen? Dit hangt ervan af welke kleur dominant (overheersend) is en welke kleur recessief (terughoudend) is. Wanneer de blauwe kleur dominant is zullen de nakomelingen blauwe ogen hebben en andersom hetzelfde. Op enkele uitzon­deringen na wordt er op deze manier bepaald welke factoren geërfd worden door de nakomelingen. 1 Iet is gebruikelijk om de verschillende erffactoren aan te duiden met een letter. De dominante factoren worden met een hoofdletter aangegeven en de recessieve factoren met een kleine letter.

Dwergfactor
De dwergfactor is een erffactor die voorkomt bij alle dwergrassen. De factor is ontstaan door een mutatie wat inhoud dat er op een chromosoom genen zijn verwisseld van plaats waardoor er nieuwe combinaties ontstaan. De dwergfactor bepaalt het uiterlijk en het ge­wicht van de konijnen, zo zorgt de dwergfactor vooreen bolle kop met korte oortjes en brengt deze factor het gewicht terug tot 1/3 van wat het had kunnen zijn. Wanneer een dwergras de dwergfactor draagt is het een 'echte dwerg' of 'normale dwerg',wanneer het dier deze mist wordt het een 'valse dwerg' of 'nondwerg' genoemd.

Valse dwergen zijn konijnen die van geen van de ouderdieren de dwergfactor hebben geërfd. Deze konijnen zijn niet tentoonstellingswaardig en mis­sen het uiterlijk van de "echte dwerg". De kop van een valse dwerg is minder bol en het neusbeen is minder gebogen. De oren van een valse dwerg zijn langer, het lichaam is gestrekter en het ge­wicht ligt hoger. Ondanks dat deze konijnen niet geschikt zijn als tentoonstellingsdier kan het toch voordelen hebben om de voedsters aan te houden als fokdier. Echte dwergen hebben wél van één van de ouderdieren de dwergfactor geërfd. De konijnen hebben de typerende bolle kop en korte oortjes. Het lichaam is gedrongen en het gewicht ligt lager als bij een valse dwerg. Deze dieren zijn wel geschikt voor de tentoonstelling maar, vooral de voedsters, kunnen minder geschikt zijn voor de fok. De nadelen van de dwergfactor is niet alleen dat het dier eerder vet wordt en minder vruchtbaar is, maar ook dat de bekken te smal kunnen zijn voor de doorgang van de jongen bij de geboorte.



Dubbele dwergfactor
Bij echte dwergen wordt de dwergfactor van één van de ouderdieren geërfd. Wanneer een nakomeling de factor van beide ouderdieren vererfd ontstaat er een nakomeling met de dubbele dwergfactor ook wel 'peanuts' genoemd. De dieren die met de dubbele dwergfactor geboren worden zijn niet levensvatbaar, de factor is subletaal. Subletaal wil in tegenstelling tot letaal zeggen dat de jongen levend ter wereld komen en pas dan, binnen aanzienbare tijd zullen sterven. Deze nakomelingen zijn halt zo groot als hun broers of zussen en zullen in de meeste gevallen niet ouder worden dan drie dagen.In 1940 is er op het Princeton in New Jersey al onderzoek gedaan naar de dodelijke dwergverandering bij dwergkonijnen. In dat onderzoek zijn 300 jonge konijnen met de dubbele dwergfactor onderzocht. Slechts 4 van de 300 jongen zijn ouder geworden dan 5 dagen. De jongen verstikten zichzelf in de meeste gevallen al tijdens de eerste keer zogen. Ondanks de moeite die de overige jongen tijdens de 2e of 3e maal deden lukte het ze niet om de melk tot zich te nemen. Met was in sommige gevallen mogelijk de dieren bij te voeden door deze aan de tepel te houden, maar naar enkele dagen stopten de dieren met drinken of konden ze alsnog geen melk meer tot zich nemen. I Iet lukte om het leven van een aantal jongen te verlengen door de dieren te voeden met koeienmelk of melk van gedode zogende voedsters, maar ook deze jongen stierven ondanks een volle maag na een aantal dagen. Ook jongen die groeihormonen toegediend kregen overleefden het niet. Uiteindelijk heeft het oudste jong met dubbele dwergfactor 55 dagen geleefd en is het gestorven op een gewicht van 96 gin. Drie van de vier dieren die ouder werden dan vijf dagen groeide in verhouding aan de normale jongen ongeveer gelijk. Maar vrijwel direct nadat de gewichtsgroei bij de/e jongen stopte of iets terugnam stierven ook deze jongen. De jongen met dubbele dwergfactor zijn bij de geboorte net als de andere nakomelin­gen goed levendig. Door het verschil in grootte is op de eerste dag bij nestcontrole al duidelijk te zien of er jongen zijn met de dubbele dwergfactor. Aangezien deze dieren niet levensvatbaar zijn kan er voor gekozen worden om deze jongen direct te euthanaseren.

De fok
Al eerder werd aangegeven dat erffactoren aange­geven worden met letters waarbij de hoofdletter de dominante vorm is. Als we er vanuit gaan dat de dwergfactor aangeduid wordt met een Q dan
zal een dier met de dubbele dwergfactor aangeduid worden met QQ. Het dier heeft namelijk van beide ouderdieren de dominante dwergfactor geërfd, op beide chromosomen van de ouderdieren zat dus de dwergfactor. Een valse dwerg wordt daarom aangeduid met qq, op geen van de chromosomen van de ouderdieren zat de dwergfactor. Ken echte dwerg wordt aangeduid met Qq omdat hij van één ouderdier de dwergfactor geërfd heeft. In kruisingsschema 1 wordt er gefokt met een ram en voedster die beiden de dwergfactor bezitten. I let schema geeft duidelijk weer dat er in deze situatie één jong geboren zal worden zonder dwergfactor, twee jongen met de dwergfactor en één jong met de dubbele dwergfactor. Wanneer dit over grote aantallen bekeken wordt ligt de verhouding dus op 1:2:1. De helft (50%) van de jongen kan geschikt zijn als tentoonstelling- en/of fokdier. 25% van de jongen heeft geen dwergfactor geërfd en zal daarom te groot worden voor de tentoonstelling maar kan wel ingezet worden als fokdier en 25% is niet Levensvatbaar doordat het van beide ouderdieren de dwergfactor geërfd heeft.
In kruisingsschema 2 wordt er gefokt met een 'valse' voedster ofwel zonder dwergfactor en een ram die wel de dwergfactor bezit. In het schema is te zien dat er door deze combinatie geen jongen geboren zullen worden met de subletale dubbele dwergfactor. De verhouding over grote getallen gezien is in dit geval 2:2. 50% van de jongen heeft de dwergfactor geërfd en kan dus geschikt zijn als tentoonstelling- en fokdier en 50% mist de dwerg­factor waardoor de voedsters eventueel geschikt kunnen zijn voorde fok. Wanneer er gekozen wordt voor deze manier van fokken, ontloopt men de kans op subletale jongen. Daarnaast kan men eventueel voedsters aanhouden zonder dwergfactor. Voedsters met de dwergfactor werpen gemiddeld per keer 1 tot 3 jongen, het voordeel bij voedsters zonder dwergfactor is dat dit aantal hoger ligt. Theoretisch gezien is bij deze manier van fokken het aantal nakomelingen hoger en het verlies kleiner.



 

 

 

 

                                                                                                                          

 

 

 

 

                               

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

n